Mijn eerste klasje. Negen kinderen op een pas gestarte school voor kinderen met leer-en opvoedingsmoeilijkheden. Leeftijden variërend van zes tot negen.
Eén van hen is Hans. Hans gaat leren lezen en heeft er erg veel zin in. Maar helaas, het gaat hem niet zo goed af. We werken hard, maar hij krijgt het maar niet voor elkaar de losse klanken samen te voegen tot een woord. Puh-ah-kuh….pak, wordt bij hem steevast iets anders. Puh-ah-kuh….schoen? vraagt hij aarzelend. Hij ziet aan mijn gezicht dat het niet goed is. Nog eens dan: puh-ah-kuh…..Zijn gezicht klaart op. Hij weet het! Laars!
We worden er samen bijna moedeloos van: hij omdat het hem niet lukt, en ik, omdat het mij óók niet lukt. Ik heb geleerd dat de aanhouder wint, dat dan weer wel. Dus iedere dag nemen Hans en ik samen de tijd om te oefenen. Eerst kan hij zelfs ‘de’, ‘het’ en ‘een’ niet onthouden, maar langzaamaan gaat het toch beter. De momenten van gokken maken steeds vaker plaats voor weten. Van kuh-oh-mm maakt hij na een paar maanden dan eindelijk kom, al duurt het nog steeds erg lang voor het hem lukt. Het begin is er. Nu alleen nog stug doorgaan met oefenen en ook Hans zal leren lezen. Hoera.
Euforisch vertel ik op vrijdagmiddag aan collega’s dat het me is gelukt Hans toch te laten lezen…eindelijk!
Maandagochtend komt Hans stralend mijn lokaal binnen: juf, juf! Ik heb geoefend met mijn moeder (ja, ja, ouderparticipatie was er ook toen al!) en nu kan ik het hele alfabet opzeggen! Hij begint meteen: Aaaa, Beeee, Ceeee, Deee, Eeee….
Ik kan niet anders dan hem prijzen, maar inwendig kreun ik: Peee-aaaaa-kaaaa….maak daar nog maar eens ‘pak’ van!